EEN ODE AAN HET ZOEKEND HERT DOOR JEAN PAUL VAN BENDEGEM

Op zaterdag 14 september 2019 bracht prof. Jean Paul Van Bendegem een feestrede tijdens het openingsgebeuren van Het dansende denken van Het zoekend hert. Het is een “ode aan het zoekende hert”, in de brede betekenis van dat begrip. Dat wil zeggen: een eerbetoon aan het kloppende hart en de lustvolle geestdrift van de denkende mens. Vanop het balkon van de buren, maar niet uit de hoogte. Dit is de integrale tekst die hij ten gehore bracht.

“We weten allemaal dat filosofie zich niet gemakkelijk laat vangen. Daarom voor elk jaar dat het hert zoekende is, een poging tot bepalen van wat filosofie is, een ogenschijnlijk volslagen nutteloze en overbodige opdracht maar, als de ogen niet schijnen, een blik op de wereld zelf.

  1. Filosofie is tegenspraak. Het is na-denken, denken wanneer het gebeurd is, na het denken. Men denkt dat men al flink gedacht heeft en dan komt de filosoof die uitnodigt tot na-denken, verderdenken en doordenken tot je alleen overblijft. Het is ook over-denken, denken over wat gedacht wordt en dat gelukkig zelf ook tot het denken behoort. Daar moeten tegenspraken van komen. “Waarover denkt u?”, “Precies daarover”, “En leidt het tot iets?”, “Daar moet ik toch even over nadenken”. Waardoor overdenken toch weer nadenken wordt. Wie kon het zich indenken dat nadenken en overdenken tot het denken zelf behoren, niemand bedenkt toch zoiets? Ik weet het, jullie verdenken mij van het schaamteloos uitdenken van een flauw idee en jullie hebben gelijk. Daarom zal ik het niet hebben over een aandenken om te herdenken dat doemdenken een gemakkelijk meedenken is geworden. Wat dacht je wel?
  2. Filosofie is muziek. Zeker, als we ons realiseren dat Jean-Jacques Rousseau, Friedrich Nietzsche en Theodor Adorno, om slechts hen te noemen, filosofen én componisten waren, maar toch aten deze mensen ook dagelijks en ik zal niet snel beweren dat filosofie kookkunst is. Hoewel, daar moet ik nog eens diep over nadenken. Maar zeker ook, als we ons realiseren dat beide dit gemeenschappelijk hebben. We leggen ons een strenge structuur op – het zoeken naar een zo sterk mogelijk opgebouwde argumentatie waar geen microscopische speld tussen te duwen valt aan de ene kant en aan de andere kant het respecteren van de mathematische verhoudingen in toonladders, twaalftonenreeksen, serialiteiten in alle vormen, zelfs het kansspel bij John Cage wordt niet aan het toeval overgelaten – en hopen daarin onze ongebreidelde creativiteit uit te drukken, werelden te verkennen die nog geen mens gezien, gelezen of gehoord heeft. Is vrijheid dan toch het vakkundig omgaan met beperking? En toont zich daarin dan toch de meester? Wat je er ook moge van denken, het klinkt in ieder geval goed!
  3. Filosofie is zo’n unheimliche dag. Je staat ’s morgens op en de lucht heeft een kleur die je nog niet vaak hebt gezien. Rood, oranje, maar ook strepen helblauw, met een groene glans. Wolken waarvan sommige wit zijn en andere bijna zwart. Een hemel die een vergissing lijkt alsof iemand uit een catalogus verschillende stalen aan elkaar heeft gekleefd zonder op enige samenhang te letten. De hele dag door loop je met een gevoel rond dat je iets te doen had maar je weet niet meer wat precies en dus dool je rond in de hoop dat er ergens een plaats en een tijd is die, als je daar dan loopt, jou doet herinneren wat het was. Een melancholie dreigt die het dolen versterkt en de hemel heeft zin in onweer maar komen doet het niet. Een Godot-achtig wachten zonder instructies of aanwijzingen. Komt de avond dan is er een dag voorbij waarop alles en niets is gebeurd, wat aantoont dat iets en niets niet zonder elkaar kunnen, een filosofisch inzicht als nachtelijke overpeinzing en afronding.
  4. Filosofie is de lach. Ze moeten met elkaar te maken hebben, de filosofie en de lach, want beide zijn even complex, heterogeen en, bij momenten, mysterieus en onverklaarbaar. Iemand zegt: “God verenigt in zich alle positieve eigenschappen, bestaan is een positieve eigenschap dus God bestaat”. Is niet het eerste gevoel: dit klopt niet, dit is te mooi om waar te zijn? Zo’n korte redenering om een wereldraadsel op te lossen? Waarom dan niet antwoorden op de vraag “Waarom is er iets eerder dan niets?” met “Ach ja, zo is het altijd wel iets!”. Dat is dan weer grappig omdat hier een spel met taal wordt gespeeld terwijl God uitnodigt tot een taalspel. Maar de lach kan ook meewarig zijn, een droefheid bezitten, zeker als het zo’n unheimliche dag wordt met dreigende melancholie. Maar goed, komt een filosoof een café binnen. De uitbater vraagt: “Wat mag het zijn, meneer?”. Antwoordt de filosoof: “Geen idee wat het zijn mag, maar ik had graag een pint”.
  5. Filosofie is een reep gesmolten chocolade. Voorzichtig maak je de reep open, je voelt de weerstand van de opnieuw verharde chocolade die zich niet meer wil losmaken van de wikkel. Een voorzichtig wrikken brengt wel iets teweeg maar de wikkel wil niet alle chocolade prijs geven, zodat een curieuze massa overblijft waarin nog vaag de sporen te vinden van de netjes ingedeelde oorspronkelijke reep. Die indeling speelt geen enkele rol meer, je moet nu zelf inschatten wat een redelijke portie is en je prijst jezelf gelukkig dat het een reep volle fondant is, stel dat het melkchocolade met banaan was geweest, wat een troep krijg je dan? En zo ook is filosofie: het jou willen eigen maken van een idee vereist het manipuleren ervan wat warmte produceert zodat het idee smelt en aan de schedel blijft plakken. Zo wordt elk idee onvermijdelijk ingewikkeld.
  6. Filosofie is stilte. Aan tafel met vier in een restaurant voor een lekker etentje. Praten, praten, praten en dan wordt het even stil. Duurt die stilte iets te lang dan wordt ze, zo zegt men dat dan, “ongemakkelijk”. De stilte moet doorbroken of verbroken worden, zo zegt men dat ook. Het gekke is echter dat het helemaal niet stil is. Aan de andere tafels wordt lustig verder gekletst, de obers lopen heen en weer, de door niemand gehoorde muzak is er wel degelijk. Misschien merkt iemand wel op dat het aan die tafel daar wel stil is. Als dat gebeurt dan valt de stilte op – werkelijk? – en, voor je het weet, installeert die stilte zich ook aan de andere tafels. De eerste tafel haalt opgelucht adem want het ongemak wordt nu gedeeld. Zo ook voor de filosofie. Alles begint met iemand die zegt: “Ik heb een probleem, mag ik het delen met jou?”.
  7. Filosofie is wachten op een treinperron. De trein is aangekondigd, een bord weet ons dat te melden, eventueel aangevuld door een stem die men metalig-zwoel wil laten klinken, een geruststellende herhaling, verwant aan ademen en stappen, de wereld dient zich heerlijk netjes op orde aan. Het treinticket zit veilig in de binnenzak, een zekerheid vermits het om de acht seconden wordt gecontroleerd door het rituele gebaar van een hand die even over het jasje wrijft en de oneffenheid voelt van het papier. Een boek in de hand want daarvoor dient een treinreis ook. Hoe heerlijk toch dit alles? Is dit de vreugde van de predestinatie, van het vrolijke determinisme? Waar is het beruchte tranendal waaruit we zo graag wegwillen? Geen angst, het dient zich zo aan. Daar verschijnt op het perron die collega die jaren geleden heeft beslist nooit meer te zwijgen, de metalig-zwoele stem wordt plots een krakende, woedende stem van de perronchef die een vertraging van een half uur aankondigt. Dit alles heeft zich voltrokken in één minuut, je wordt van minder melancholisch.
  8. Filosofie is een legpuzzel waarvan de doos verloren is gegaan of, neen, erger nog, waarvan de doos te lang in de zon heeft gelegen en alle kleuren verschenen zijn. Elk stukje wordt een stukje op zich en alleen de randen laten toe om een ander stukje te laten aansluiten. Evenwel is er geen enkele reden om eenduidigheid te verwachten en dus, wanneer men ver genoeg gevorderd is en een oudtestamentisch tafereel zichtbaar begint te worden, moet men vaststellen dat in een uithoek de contouren zich aftekenen van een zoekend hert, wat een zekere incompatibiliteit suggereert (of men dient er Sint-Hubertus bij te halen, hoewel liever niet vermits die meteen de jacht op het hert zal openen). En dan die quasi zekerheid dat, na alle geleverde inspanningen, een stukje blijkt te ontbreken, het stukje met het ultieme antwoord. Evenwel vergeet men het ware drama dat tot meer ontreddering kan leiden dan het ontbreken: het stukje te veel. De uitdrukking “Mag het iets minder zijn?” is niets meer of minder dan een variant op “Waarom is er iets eerder dan niets?”.
  9. Filosofie is een paar rechterschoenen. Stel je voor, je bent op bezoek bij een vriend of vriendin en in de gang staan netjes naast elkaar een rijtje schoenen van de ouders en schoentjes van de kinderen. Alleen: één van die paren bestaat uit twee rechterschoenen. Het kan niet anders, onmiddellijk is de nieuwsgierigheid en de fantasie geprikkeld, het begin van een filosofische zoektocht. Is de eigenaar van de schoenen een masochist of, beter nog, een calvinist – gnoti seauthon – die kan genieten van zo’n beproeving? Heeft een lid van de familie een bijzonder intrigerend lichamelijk kenmerk dat weinig mensen kennen of zijn het er twee met alleen een rechterbeen? Of is het een kunstwerk, een visueel “statement”, uitdrukking van de menselijke onhandigheid, een bevraging van de condition humaine? Wie reeds zo ver gevorderd is in deze denkfantasie wil niet meer horen van de huisbewoners dat er wat verder een paar linkerschoenen staat. Hoe banaal!
  10. Filosofie is een zoekend hert dat zich mooi laat inpassen in de cryptozoölogische fantasieën waarin ook de verloren gelopen schildpad, de zelfzekere kolibrie en de gnoe met gemengde gevoelens – met dank aan Theo Maasen voor het scheppen van dit wonderbaarlijke beest – een plaats hebben. Het zoekend hert burlt niet, het herhaalt murmelend de wijze woorden van Rutger Kopland, “Wie wat vindt heeft slecht gezocht”. Heel bijzonder is het om naast een zoekend hert te stappen. Het heeft weinig zin, meer zelfs, het valt sterk af te raden, op te merken dat het hert een volle toer heeft gemaakt en geen vooruitgang heeft geboekt want dat is nu eenmaal de cirkel, de perfectie waaruit geen ontsnapping meer mogelijk is. Schamper zal het hert opmerken dat geen plaats zo vreemd kan zijn als een vertrouwde plaats want men denkt te weten waar men is. Maar men weet het niet en dolen, gemaskeerd als flaneren en opgewaardeerd tot eeuwig voortdenken, zal ons deel zijn. Dus, vrienden, laat ons feesten!

redacteur